woensdag 8 februari 2012

Overzee

Ze stond nog in de deuropening en keek achterom. Sinds hij in haar leven was gekomen was het huisje niet veranderd. En nu moest ze weg. Het huisje stond op een idyllische plek, maar ze moest gaan. Hij wilde het. Ze moest kiezen tussen haar wortels en haar geliefde. Tussen hier blijven en een toekomst, ver weg.

Ze keek achterom. In het huisje stond alles nog precies zoals het bedoeld was. Ze had een houtoven om brood te bakken, ze had een mooie kamer met een bankstel, en er was het grote bed, nog van haar ouders. En op de kast met het glaswerk stond haar pronkstuk. Een witte schaal met een veelkleurig bloemreliƫf, Zuid-Europees en weelderig. Haar pronkstuk. Ze wist het, het waren maar dingen. Maar toch, het waren de dingen die haar altijd hadden omringd, die, na de dood van haar ouders, veel te jong, haar leven een beetje fleur hadden gegeven. En hier zouden ze blijven. Allemaal. Het schip dat hen weg zou voeren had geen plaats voor snuisterijen. Geen plaats voor het meenemen van haar leven. Geen plaats voor het verleden.

Toen de nacht het eiland in de verte opslokte draaide ze zich om. Ze keek in zijn ogen en ze zag haar toekomst. En ze wist dat ze zich met heel haar hart moest geven. Aan hem en aan haar toekomst. Ze rechtte haar rug.

Ze was oud nu. Het leven had haar niet slecht behandeld. Het had haar een man gegeven met een vriendelijk hart, een dochter en twee goede zonen, en voldoende te eten. Ze had een huis en ze was nog gezond, hoewel de jaren niet ongemerkt aan haar voorbij waren gegaan. En soms, heel soms, zag ze het. Haar oude huis, vervallen, maar nog altijd haar huis. Spinnen woonden er nu. En misschien af en toe een zwerfkat, die een plekje zocht om haar nest te werpen.


Die avond zag ze de man staan. Hij stond precies op de plek waar ze zich die dag, lang geleden, had omgedraaid. Hij was niet jong meer. Toen zijn ogen aan het schemerlicht gewend waren liep hij voorzichtig naar binnen. De vloeren waren aangetast door houtworm. Maar ze konden het gewicht nog dragen van het verval. Het bankstel, ooit haar trots, lag omgegooid in een hoek. De fragmenten van het bed van haar ouders. De kast met het glaswerk stond er nog, maar de inhoud was met de planken tot scherven en molm vergaan. Toen hij zijn hand op de schaal legde, nog vrijwel intact, de uitbundige kleuren maar een klein beetje verbleekt, zag hij haar. Heel even. Een oude vrouw op een verre kust, haar ogen starend, zoekend. De schaal was mooi van lelijkheid. Toen hij hem meenam draaide een oude vrouw zich om. Voor het laatst. Ze kon slapen.