Het was ineens daar geweest, het gevoel dat hij niet kon bevatten. Het gevoel dat niet mocht, maar dat er wel was. Het gebeurde aan het waterfront. Daar speelde zich het leven af. Daar waren zijn vrienden en hun gezinnen, daar werden de nieuwtjes uitgewisseld. En plots was daar de man van het jacht met de witte zeilen. Alsof hij daar hoorde. De man was niet jong geweest, maar hij straalde vitaliteit uit. En de ogen, de ogen.. Hij werd getroffen als door een steekvlam.
De weken die volgden waren vreemd. Na de steekvlam was het jacht met de witte zeilen, voor anker in de baai, het centrum van een maalstroom geworden. Verzet was zinloos, hij werd erheen gezogen. En toen hij zijn boot zo dichtbij had geroeid als hij durfde, toen stond de man daar. Aan dek, roerloos. Saffieren die verder keken dan de horizon. Een uitgestoken hand. Een overlopend hart. Het begin van het Tijdperk. Het begin van de Eeuwigheid.
De Eeuwigheid had niet lang geduurd. Steeds had hij de priemende ogen van het eiland in zijn rug gevoeld. Steeds de knellende banden van de te kleine wereld. Verstikkend. Verdrinkend. En hij wist dat de Eeuwigheid ten einde was. De man voelde het ook. Het was tijd voor ankerop. De uitgestrekte hand van die dag, toen, werd een gebalde vuist. Gebald tegen de te wrede wereld. Tijd voor ankerop.
Het leven hernam zijn loop. Hij voldeed. Hij leefde normaal. Zeiden ze. Maar het bloeden van zijn hart kon niet gestelpt. Er was genoeg bloed voor een leven. En er was het fort. Het fort waar hij had gestaan toen het jacht met de man over de horizon zijn te kleine wereld verliet. Het fort, waar de eeuwen sliepen onder zijn voeten. Het fort dat zijn hart omsloot als een pantser. De enige veilige plaats op aarde.
Hij liet zijn blik over de oneindige blauwte gaan en zag - zag hij het echt? - de witte zeilen weer over de horizon verdwijnen. Zijn hart was gewend geraakt aan het gewicht. De blauwe vlakte blikkerde in zijn ogen die zich, als altijd, vulden. Toch kwam hij weer, als de zon al laag stond. Hij kwam en wachtte, elke dag van zijn leven. Misschien, misschien. Maar vanavond was anders. Een kille hand greep zijn hart, toen hij zijn plaats weer vond, het eiland achter zich, de oneindige zee voor zich, de slapende eeuwen onder zijn voeten. Alsof het nu of nooit was. De vervulling van het onuitgesproken verlangen van zijn leven of het doffe matglas van een verdronken droom. Hij spande zijn ogen in. Maar de zee was leeg. Zijn ogen vol. Het licht van de ondergaande zon maakte hem duizelig. Dan.. een uitgestoken hand... en ogen, ogen.... een steekvlam. Zijn hart werd licht, ineens, en hij herinnerde zich. Al die jaren. Wachtend. Vervuld nu.
Toen ze hem vonden in de ochtend was zijn oude gezicht vredig. Zijn glimlach ingeslapen met de eeuwen in het oude fort.
2 opmerkingen:
Wat een mooi verhaal; triest maar prachtig omschreven.
Jo
Mooi beschreven, trieste afloop maar mooi!
Een reactie posten